Het elektronische brandstofinjectiesysteem verzamelt informatie via verschillende sensoren en de computer regelt de werking van de brandstofinjectoren op basis van deze informatie. Het EFI-systeem (Electronic Fuel Injection) kan worden onderverdeeld in drie basissubsystemen: het brandstoftoevoersysteem, het luchtinlaatsysteem en het elektronische regelsysteem.
Er zijn verschillende soorten benzine-injectiesystemen die in auto's worden gebruikt. De twee basissystemen in EFI-systemen zijn de gasklephuisinjectie en de poortinjectie.
TBI (Throttle Body Fuel Injection) wordt ook wel single-point brandstofinjectie (SPI) genoemd. Brandstof wordt geïnjecteerd in het gebied rond de gasklep, waar de luchtsnelheid maximaal is. Dit zorgt ervoor dat brandstofdruppels grondig worden verneveld en over de luchtmassa worden verdeeld.
Het PFI-systeem (Port Fuel Injection, ook wel multipoint fuel injection genoemd - MPI64) maakt gebruik van een elektromagnetische brandstofinjectie met een spoel en een veer om de naaldklep in elke cilinder te openen en te sluiten. De benzine wordt 70-100 mm boven de inlaatklep in het inlaatspruitstuk geïnjecteerd.
Veiligheidstips
(1) Voordat de onderdelen van het brandstofsysteem worden gereviseerd, moet eerst de druk in het brandstofsysteem worden afgelaten.
(2) Veilig gebruik van luchtslangen: Onjuist gebruik van luchtmondstukken kan blindheid of doofheid veroorzaken. De druk van de perslucht naar de luchtmondstukken moet worden verlaagd tot onder 206 kPa. Richt de luchtstroom niet op mensen in de buurt als u het luchtmondstuk gebruikt om onderdelen te drogen of te reinigen. De luchtslang moet worden opgerold en goed worden opgeborgen wanneer deze niet in gebruik is.
